Waar was Europa in de campagne?

De verkiezingscampagne nadert zijn einde. De afgelopen weken hebben politieke partijen zich proberen te profileren op een veelheid aan thema’s, zoals bestaanszekerheid, woningmarkt, klimaatverandering, migratie en stikstof. Een opvallende afwezige in dit rijtje is de Europese eenwording. Hoe kijken we in Nederland aan tegen de Europese Unie? Hoe zorgen we ervoor dat de euro stabiel blijft? De standpunten liggen begraven in de verkiezingsprogramma’s, maar tot een debat hierover is het niet gekomen. Dat is jammer, want in de nabije toekomst zullen Europese politici, waaronder een nieuwe Nederlandse regeringsleider, belangrijke beslissingen nemen over de koers van Europa.

Later deze maand gaan Frankrijk en Duitsland bedisselen hoe het verder moet met de Europese begrotingsregels. Ze willen de basis leggen voor een Europese deal, liefst voor het einde van het jaar. Hoe zat het ook alweer met die begrotingsregels? Bij de introductie van de euro hebben de lidstaten beloofd het begrotingstekort beneden de 3% te houden en de staatsschuld terug te brengen naar 60% van het BBP. Begrotingsdiscipline is nodig om te voorkomen dat de Europese Centrale Bank (ECB) onder druk wordt gezet om de rente laag te houden. Een lage rente maakt het immers gemakkelijker om een hoge staatsschuld te financieren. Maar soms is een hoge rente noodzakelijk om de inflatie te bestrijden. Hoge schulden brengen de ECB dus in een lastig parket.

De begrotingsregels zijn nooit goed nageleefd en tijdens de pandemie zelfs volledig buiten werking gesteld. Lidstaten zijn gewend geraakt aan hoge begrotingstekorten. Ze verwachten dat de ECB hen wel uit de brand helpt als de financiële markten het vertrouwen verliezen. Herstel van begrotingsdiscipline is bij de meeste lidstaten dan ook niet populair. In plaats daarvan klinkt een steeds luidere roep om meer geld via de Europese begroting te verdelen. Tijdens de pandemie is al een omvangrijk tijdelijk steunfonds opgetuigd. De stap naar een permanent Europees stabilisatiefonds is snel gemaakt. Zo schuift Europa steeds verder op richting een begrotingsunie. Daarbij worden twee argumenten gebruikt die op het eerste gezicht heel redelijk klinken, maar die toch niet overtuigen.

Het eerste argument is dat een hogere Europese begroting nodig is om de gevolgen van economische schokken op te vangen. Landen waar het goed gaat, dragen dan relatief meer bij aan de gemeenschappelijke begroting, waaruit landen waar het slechter gaat steun ontvangen. Voor echte negatieve schokken, zoals natuurrampen of oorlogen, is dit soort risicodeling verdedigbaar. Maar de meeste economische ellende in het eurogebied is niet het gevolg van externe schokken, maar van slecht beleid. Eurolanden verschillen sterk in de kwaliteit van hun economisch beleid. De gebrekkige kwaliteit van het openbaar bestuur in landen zoals Italië en Griekenland ondergraaft de concurrentiepositie van hun economie en heeft een negatieve invloed op het investeringsklimaat. Hierdoor bevinden ondernemingen uit deze landen zich voortdurend in een achterstandspositie ten opzichte van bedrijven in andere eurolanden. Zolang eurolanden sterk verschillen in de kwaliteit van hun bestuur en beleid is meer risicodeling onverteerbaar voor kiezers in Noord-Europa, en ook economisch een slecht idee. Wanneer Europa de rekening toch wel oppakt, verslapt bij nationale regeringen de wil om pijnlijke maar noodzakelijke maatregelen te nemen.

Een tweede argument is dat Europa voor grote uitdagingen staat, bijvoorbeeld op het terrein van defensie en klimaatverandering, die alleen gezamenlijk kunnen worden opgelost. Om dit soort grensoverschrijdende kwesties aan te pakken is Europees beleid nodig. Maar het is een misvatting dat hiervoor automatisch een hogere Europese begroting nodig is. Versterking van de Europese defensie vereist meer samenwerking, om te voorkomen dat schaarse middelen worden versnipperd over een inefficiënte wildgroei aan nationale defensiesystemen. Binnen de bestaande budgetten kan een veel effectiever defensieapparaat worden opgetuigd. De klimaataanpak vereist de politieke moed om op Europees niveau subsidies aan de fossiele industrie af te bouwen en de CO2-uitstoot te beprijzen. Op beide terreinen kunnen eventuele extra investeringen in principe op nationaal niveau plaatsvinden. Europees beleid is dus prima, maar je kunt ook afspreken dat ieder land daarvoor zelf de rekening betaalt. Vergelijk het met een “Dutch treat”. Als je met vrienden uit eten gaat, hoef je niet per se mee te betalen aan het overmatige drankgebruik van je disgenoten.

Natuurlijk eten de zwakke eurolanden liever uit de Europese ruif. Maar als we deze kant op gaan, zal er in Europa steeds meer geld worden rondgepompt via een ondoorzichtig, stroperig en bureaucratisch proces. Regeringen zullen hun tijd en energie besteden om zo veel mogelijk geld uit de Europese begroting te bemachtigen, met zo min mogelijk verplichtingen. Tijd en energie die ook had kunnen worden gebruikt om zelf de binnenlandse problemen aan te pakken. Het rondpompen van Europees geld zal hoe dan ook tot onvrede bij de burger leiden, ofwel over geldverspilling ofwel over de “bemoeienis” van Brussel. Het is dan ook beter de zelfredzaamheid van eurolanden te stimuleren en hen aan te moedigen om op eigen kracht de overheidsfinanciën gezond te maken en de concurrentiekracht van hun economie te verbeteren. Welke politicus zal zich hiervoor sterk maken in Brussel? Ik zou het graag willen weten.

Opiniebijdrage in het ND van 18 november